Voor iemand die het niet wist was het oude bospad makkelijk te missen. En zelfs voor de weinigen die wel van het bestaan wisten, was het nu een opgave om het pad te vinden. Alleen wanneer je goed keek zag je dat er een kleine afwijking was in de begroeiing van de berm. De struiken waren iets minder dicht, het gras en onkruid iets minder hoog.
Er waren tijden geweest dat het pad goed onderhouden werd door de mensen die er met grote regelmaat gebruik van maakten. Sommigen bewust en anderen die het per toeval ontdekten, maar altijd waren er mensen die er zorg voor droegen dat het pad er toegankelijk en netjes bij lag. Het pad was in die tijd breed geweest. Omzoomd met beuken en weelderige struiken. Maar de tijden waren veranderd.
Het leven was sneller geworden waardoor mensen niet meer de tijd schenen te hebben voor een wandeling over het pad. Steeds vaker koos men er voor om met de auto over de nabijgelegen weg te rijden. En waarom zou je uitstappen om even de tijd voor jezelf te nemen en te genieten van niets meer dan een wandeling in het bos? En dus begon het pad in vergetelheid te geraken. En met de tijd werden de sporen van zijn bestaan vager en vager. En nu lag het daar, overwoekerd door Rododendrons en onkruid en het scheelde niet veel of het bos zou weer geheel bezit nemen van het pad. De struiken en later de bomen zouden op den duur zelfs de herinnering aan het pad uitwissen. Nog maar heel weinig mensen wisten dat dit pad toegang bood tot het Victoriaanse landhuis. Net als het bospad was het huis ooit goed onderhouden geweest. Het had majestueus gestraald in zijn volle pracht.
Ook in zijn glorietijd had niemand echt geweten wanneer het huis gebouwd was. Het was er simpelweg altijd geweest. In de omtrek stond het van ouds her bekend als het huis waarvan de deuren altijd open stonden. In die tijd hadden de vertrekken geleefd door de vreugde van de mensen die in grote getale de vele kamers vulden. Mensen die samen kwamen om te dansen, te feesten, of om gewoon in stilte te genieten van de rust. Sinds die tijd was er veel veranderd. Na de grote oorlog kwamen er steeds minder mensen en uiteindelijk kwam het verval. Het huis verloor zijn glans.
De deuren stonden nog steeds open maar de stof en de bladeren verzameld door de tijd in de hal, waren stille getuigen van het feit dat er nog maar zeer weinig bezoekers waren geweest in de laatste jaren. De studeerkamer, ooit de trots van de eigenaar bood een trieste aanblik. De lange rijen boekenkasten stonden schots en scheef onder een dikke laag stof. De wind speelde met de versleten gordijnen. De gordijnen die ooit modieus waren geweest. Andere, betere tijden. Goed beschouwd pasten de gordijnen perfect bij de rest van het interieur. Ze pasten bij de vermolmde kozijnen waar op sommige plaatsen de schimmel zich een weg gebaand had naar de binnenkant. Kozijnen die op hun beurt weer een compliment leken voor de smerige, stoffige ramen. Niet van het huisdat het nodig was om ze te lappen, er was al in tijden niemand geweest die een blik naar buiten geworpen had, of naar binnen. De huidige bewoner had die behoefte nooit gehad.
Net zomin als dat hij de behoefte voelde om maar iets in dit huis op te knappen.
Hij had andere zaken aan zijn hoofd. Heel andere zaken dan de banken en stoelen waarvan het grootste gedeelte bedekt was met inmiddels vergeelde lakens. En zeker heel andere zaken dan het laten aansluiten van de elektriciteit. Hij volstond met een koperen petroleumlamp die op een hoek van het grote eiken bureau stond. De man zat met zijn ellebogen op het bureau geleund. Zijn perfect gemanicuurde handen voor zijn mond gevouwen als was hij in stil gebed verzonken. De zaken waar de man zoveel meer waarde aan hechtte dan aan het huis bevonden zich voor hem op het bureau. Twee zware zilveren kelken stonden voor hem. Eén gevuld met zand, de ander met een donkerrode vloeistof.
De man pakte de kelk met zand en met een zwaai slingerde hij de inhoud de lucht in.
Het zand, eerst grillig van vorm, begon te draaien in de lucht als een steeds platter wordende orkaan. Alsof het centrum een zwart gat was zoog het alle zandkorrels naar zich toe. Dichter en dichter, in een perfecte bol die kleiner en kleiner werd. De krimpende bal draaide zo hard om zijn as dat de beweging niet meer waarneembaar was. Het enige dat waarneembaar was, was dat de bal kleiner en kleiner werd. Kleiner dan een speldenknop, kleiner dan een speldenpunt. Onzichtbaar klein. Toen kwam de flits. Alles in het huis leek te verdwijnen in het heldere licht van dat ene moment in tijd. Toen werd het zwart.
Duizenden planeten en sterren schoten door de kamer, dansten langs het plafond en vulden de ruimte. Heel even was er een universum in de kamer, in het huis. De man bleef staren naar het donkere bureaublad. Alsof de wonderlijke gebeurtenis boven zijn hoofd er simpelweg niet was. En misschien was dat ook wel zo. Of misschien was het met het wonderlijke schouwspel als met het huis en had de man andere zaken aan zijn hoofd. Belangrijker zaken dan orde, chaos en het ontstaan van werelden. Hij wachtte geduldig.
Het was onvermijdelijk dat de muren bereikt werden en dat alle planeten, zonnestelsels en sterren aan de terugweg begonnen. Ondertussen wachtte hij, onbewogen starend naar ogenschijnlijk niets. Het universum om hem heen was aan het krimpen tot het de oppervlakte had van het bureaublad eronder. Toen stopte alle bewegingen. Voor even, wellicht voor eeuwig leek alles bevroren. Een universum hangend als een stilleven in de lucht. De man doopte de middelvinger van zijn linkerhand lichtjes in de kelk met de rode vloeistof. Hij zette zijn duim erachter, draaide zijn pols en met een snelle beweging schoot hij met zijn duim een druppel omhoog. In één beweging viel alles naar beneden op het bureau. Het blad volledig bedekkend. De man keek naar het universum op het bureau, dat nu geen universum meer was, maar slechts zand. Geen korrel was gemorst.
Geen korrel had de vloer geraakt. De kelk met de donkerrode vloeistof stond midden in het zand. De man sloot zijn ogen. Ergens op de bovenste verdieping was de wind hoorbaar. Ergens buiten kraste een raaf. Ergens in de wereld buiten blies iemand zijn laatste adem uit terwijl ergens op de wereld op dat exact zelfde moment een baby zijn eerste adem binnen zoog. Niet dat dit zaken waren die de man bezig hielden. Hij leek te slapen of in ieder geval erg diep in gedachten verzonken te zijn. En zo bleef hij zitten terwijl door het smerige stoffige raam vaag een contour te zien was. Alsof iemand de man gadesloeg.
|