Konijn
Het voelde vreemd onder zijn pootjes. Het prikte en voelde hard, en nu hij hier zo stond wist hij dat hij nu moest gaan kiezen. Gaan of niet gaan. Hij begon te huppelen, en nog meer te huppelen. Ineens leek de overkant verder weg dan ooit. Hij keek even achterom en zag dat beide overkanten even ver weg waren.
Een gevoel van alleen zijn overviel hem, en heel even leek het of zijn pootjes bevroren waren. Vastgelijmd aan het zwarte lint. Huppelen was het devies, maar eerst even snuffelen. Ook het zwart rook nergens naar, maar er was iets, een trilling, een geluid, ver weg. Het zwarte konijn spitste zijn oren en ging op zijn achterpoten zitten. Het geluid leek dichterbij te komen en tegelijk leken de trillingen toe te nemen. Hij keek naar links, hij keek naar rechts en toen zag hij het. Er ver-schenen twee lichtjes aan de horizon. Achteraan waar het lint begon. Geconcentreerd bleef hij kijken naar de lichten die dichter en dichterbij kwamen. De trilling onder zijn pootjes was inmiddels opgetrokken en hij voelde hem al onder in zijn buik. Er klonk een gezoem als van duizend boze bijen, maar de lichtjes waren zo be-toverend. En wat zou er gebeuren als ze bij hem zouden zijn? Zou het warm zijn als de zon? Zou er iets achter de lichtjes zijn? Hij zou het zo weten. "Hee, schiet op! Loop door!" De stem trok zijn gedachten even weg en hij keek in de richting van waar het geluid was gekomen. Hij zag haar zitten in het gras. Ze was mooi dacht hij. Het mooiste konijn dat hij ooit gezien had. Haar ogen glanzend en betoverend. Zijn hartje leek een slag te missen. "Schiet op, spring nou!" De stem klonk dwingend, en hij had geen keus meer. Alles wat hij wist, alles wat hij geweest was verdween in die ogen, in die stem. En hij sprong naar haar toe, met alle kracht die hij in zijn konijnenpootjes had.
Hij voelde de lucht achter hem bewegen. Het gezoem was zo hard dat het pijn deed in zijn oren., maar hij vloog. En het enige wat echt van belang was waren de mooiste ogen die hij ooit had gezien. Hij voelde het gras onder zijn poten toen hij neerkwam en zuchtte. Achter hem vertrok het lawaai. Langzaam keerde de stilte terug. Hij keek om zich heen op zoek naar haar. Waar was ze zo snel gebleven?
De stemmen
Hij staat op om de laatste hand te leggen aan het eten. Hij vindt het prettig als ze na een lange dag werken rustig kan gaan zitten eten. Ze zal wel honger hebben denkt hij terwijl hij de deur opent en valt in een gat waar eerst nog een vloer had gezeten. Techniek eel modern. Is Piet, Piet? Zwarte Piet. Rode kaarten en zwarte Pieten die hopsend rondrennen. Zie je? Het kan allemaal nog veel gekker. De vraag is of dat verstandig is en of dat alles wat kan ook daadwerkelijk moet. Soms is het beter genoegen te nemen met de gedachte dat het kan. Soms wel ja. Nu ff niet! Koffie. Omdat het moet. Omdat het moet. Omdat het Godverdomme moet. Hou het bij elkaar, de puzzel, jezelf, alles om je heen. Hou alles bij elkaar. Onmogelijk om niet kapot te gaan op scherpe rotsen. Liggend in een plas bloed wacht hij op het wassende water om hem mee te nemen weg van dit. Van deze tyfuszooi. Van deze broedplaats van kankerverwekkende nepmensen waar de vuiligheid uit hun bekken druipt als giftig gas wat ik, IK! Godverdomme in moet ademen. Dat zijn de ziektes die je meeneemt. Dat zijn de zaken die er toe doen! Halt! Who goes there? Death! Approach...friend. Heintje, Heintje, harlekijntje..Woosh!! Das maf, kop eraf! Donders! Goedemorgen klootzak! Godnakendegodgodverdomdefokkingtyfusteringzooi! Zo dat lucht op. Echt? Neuh. Koppijn. Zullen de tranen wel zijn die eruit willen. Hij kijkt naar de witte steen, voelt het gewicht. Hij sluit hem in zijn vuist en sluit zijn ogen. Een ritueel dat hij herhaalt. Avond na avond, zo vlak voor hij gaat slapen. Hij sluit zijn ogen en zoekt haar. Via het bankje bij de abdij waarvan het beeld zo duidelijk in zijn geheugen zit, naar haar ogen. "Welterusten schatje, ik hou van jou." En op dat moment, dat ene moment, wat zich iedere avond herhaald, zitten ze even samen op het bankje in stilte. Op een plek waar God zijn adem over het gewas liet gaan en hen liet verstillen in liefde.
Wolf
Hij gromt. Net als zijn maag, maar ze zijn de woestijn uit. Soms vergat hij even dat hij een konijn op zijn rug had. Als hij haar zou doden dan had hij in ieder geval iets in zijn maag. Wanneer had hij eigenlijk dat konijn van de menukaart geschrapt? Hij wist het niet meer. Misschien zat er teveel hond in hem, maar dan nog. Vlees was vlees en honger was honger. Hij besloot er niet verder over na te denken. Ze hadden de bosrand bereikt en hij zou snel iets te eten vinden. Rustig sjokte hij door de struiken het bos in. "Hey, er zit nog wat voedsel op je rug!" Hij keek in de richting van de stem. Een grote wolf keek hem lachend aan. "Wacht, ik zal het er voor je afhalen." Hij voelde hoe het konijn op zijn rug verstijfde. Hoe de pootjes zich vaster grepen in zijn vacht. Hij trok zijn lip omhoog, "Laat dat konijn waar het is." De andere wolf was al onderweg maar stopte in zijn beweging, "Geef me gewoon een pootje, ik hoef niet veel." Alle tanden waren nu zichtbaar in een dodelijke grijns, "Mijn konijn, afblijven!"
De grote wolf legde zijn kop in de nek en huilde. Het zou niet lang duren of er zou versterking komen. Meer wolven. Hoewel hij het wel zou overleven, gaf hij niet veel voor de overlevingskansen van het witte konijn. Aan de andere kant, waarom zou hij verwondingen willen riskeren voor een konijn? Het duurde inderdaad niet lang voor er versterking kwam. "Wees wijs, je hebt geen kans tegen vier van ons." Hij gromde. De wolf had gelijk. Deze ongelijke strijd zou snel beslist zijn in zijn nadeel. Hij voelde het konijn rillen op zijn rug. Rennen was net zo min een optie als vechten. Hoeveel andere opties waren er? En waar waren die vervloekte prikkebeesten als je ze nodig had? "Luister, het gaat ons alleen om het konijn, we hebben verder geen probleem met jou." "Nog niet, heh." voegde ÉÉn van de andere wolven hem toe. "Als ik zeg spring, dan..." Hij kon de zin niet af-maken. EÉn van de wolven had besloten dat het tijd was en sprong vanuit een struik naar voren. De bek wijd open en gericht op het konijn. De zwarte wolf draaide zich om in een reflex en beet. Gestuurd door intuÏtie vonden zijn tanden feilloos de hals van de springende wolf. Hij proefde het warme bloed dat uit de open gebeten hals gutste. Met een snelle ruk opende hij de wond verder. Jankend en bloedend kwam de wolf op de grond terecht. Zijn bek met scherpe tanden klappend in het luchtledige. Veel tijd om naar de stervende wolf te kijken had de zwarte niet. De andere drie wolven hadden besloten om het slimmer te spelen en begonnen rondjes om de zwarte heen te lopen. EÉn voor ÉÉn deden ze aanvallen op zijn pezen. Hij wist dat deze dans uiteindelijk tot zijn ondergang zou leiden. De zwarte wolf draaide en draaide om de aanvallen te ontwijken. Ondertussen probeerde hij te bijten. Tanden raakten zijn achterpoot en hij draaide zo snel zijn achterkant opzij dat hij uit balans raakte. Hij viel om en zag nog net een flits van iets pluizig wits dat door de lucht boven hem vloog. Daarna was alles vacht, tanden en bloed. Veel bloed. De tanden die hem beten voelde hij niet meer. Hij voelde alleen de razernij die als een orkaan door zijn lijf ging. Hij kreeg een poot tussen zijn kaken en voelde in zijn schedel hoe het bot bezweek onder zijn kaakdruk. Iets beet in zijn rug. Het deed de orkaan alleen maar in kracht toenemen.....
Demon
Hij gunde zich-zelf de tijd om een beetje bij te komen. "Gaat het een beetje?" de stem klonk hard in de grote ruimte, of misschien waren zijn oren nog te gevoelig. "Ik had je moeten waarschuwen, mea culpa." "Wie ben je?" Des hoorde een geluid alsof iemand met zijn vingers knipte, "Laat er licht zijn." Plotseling was de hal weer verlicht. Des keek naar de vloer waar hij op lag en zag dat er geen vloer was. Er was alleen diepte onder hem. Een eindeloos lijkende afgrond omringd door galerijen. Hij raakte in paniek. "Shhh, rustig maar, het is volkomen veilig."
Met een ruk draaide Des zijn hoofd. De man zat op de reling. Zijn grote laarzen voorzien van veel, erg veel metaal, rustten op een stang. Zijn lange leren jas hing als een cape om de man heen. Des schatte hem een jaar of dertig. Maar wat hem het meest raakte waren de intense ogen die hard blauw fonkelden in een bleek gezicht. Hij oogde kalm. Zijn handen gevouwen, de ellebogen rustend op de knieën. "Hoewel veilig, zou ik nog even de neiging tot bewegen onderdrukken. Ik ehh..ben wat roestig geworden." Des slikte en keek van de man naar de diepte onder hem. Hij voelde dat hij begon te zweten. "Wie ben je en wat the fuck gebeurd hier?" Des baalde dat zijn stem zo onvast klonk. "Beide vragen hebben weinig importantie gezien de positie waarin je verkeerd. Een betere vraag zou zijn: en nu?" De man pakte een pakje sigaretten uit zijn zak en stak een lange witte sigaret in zijn mond, die hij met een klik van zijn zware aansteker aanstak. Des keek hoe de man de rook rustig uitblies. "Okay, en nu?" De man knikte tevreden, "Zie, het is altijd een kwestie van de juiste vraag op het juiste moment." Hij gooide de sigaret achteloos weg. Vol afschuw zag Des hoe de sigaret in de afgrond viel. Dieper en dieper tot hij uiteindelijk opgeslokt werd door de duisternis. Hij keek naar de man. Deze haalde zijn schouders op in een verontschuldigend gebaar, en het grote vallen nam een aanvang. Waar Des ook op lag, het verdween. Er was alleen nog afgrond en steeds sneller en sneller voorbijschietende galerijen. Hij sloot zijn ogen en wachtte tot zijn lichaam tot stilstand zou komen op de bodem. Ongetwijfeld met een misselijkmakende klap. De man in zwart keek hoe Des in de diepte verdween. Zijn gezicht strak. Hoewel velen anders beweerden, schepte hij geen genoegen in dit gedeelte. Hij deed het omdat het moest. Hij wachtte geduldig. En zijn wachten werd beloond. Ze verscheen tegenover hem. Haar groene ogen een mengeling van haat en, was het verlangen? Hij grijnsde naar haar en boog zijn hoofd. "Klootzak!" beet ze hem toe voor ze de afgrond in dook. Hij keek hoe ze gracieus achter de man aan dook en ergens hoopte hij dat ze het zou redden. Dat ze niet te laat zou zijn. Hij snoof, "Je wordt soft." Bromde hij tegen zichzelf. Maar hij kon er niets aan doen. Hij had een zwak voor dit soort hartstocht.....
De man
De kleine man had het al gezegd. Wat? U is kaputt! U behoeft reparatie. Ik was er al bang voor. Teveel van alles. Deze doos heeft alles in mij gesloopt. "Des?" Alles wat er was aan gevoel en vertrouwen, "Des?", is stukgemaakt. Goeie shit man! "Des!?" En? En? En nu? Geen idee, nu blijf je liggen in de leegte.. Des? Hij keek op. Er stond een man voor hem met een vriendelijk hoofd. Het rode piekhaar stond weerbarstig overeind alsof het te eigenwijs was om te gaan liggen.
De bril die ervoor stond als een hekwerk, was voorzien van een zwaar montuur. Alles aan de man ademde oud, geschiedenis. Wat was geweest. Des bekeek de man. De man keek terug en lachte. De tanden die zichtbaar werden in het verweerde gezicht leken gehouwen uit ivoor. "Paardengebit." Sprak de man toen hij zag waar Des naar keek. Zijn stem opvallend zacht. "Als ik bij de tandarts kwam, lag de beitel al klaar." Hij lachte nu nog harder. "Lijkt me pijnlijk." zei Des, die de woorden kon voelen schuren in zijn droge mond. "Ach." Was het antwoord. "Ik.. eh..ik moet hier weg…" De man keek om zich heen. "Het was nacht, diep donkere nacht, toen de Batavieren in holle boomstammen.." Hij stopte abrupt en leek even weg te dromen in zijn gedachten. "Moeder had ook een paardengebit. Altijd beitelen bij de tandarts. Vier keer per jaar vanwege de tandsteen." Weer die lach. "Ineens was het zo geloof ik. Het zand." De man haalde zijn schouders op waardoor het te grote jasje op een rare manier bewoog. "Misschien is het nooit anders geweest." De man kreeg een trieste blik in zijn ogen. "Maar er is altijd de belofte, altijd de hoop." Moedeloosheid overspoelde Des. De uitgestrekte zandvlakte leek weinig hoop te bieden. Hij kon niet veel langer doorgaan zo. "Ze zeggen dat als je gaat graven, je op een bepaald moment water zal vinden."
De ogen van de man waren gericht op zijn voeten waarmee hij een klein kuiltje in het losse zand maakte. "Heb je het al eens gedaan? Graven?" vroeg Des. De man schudde langzaam zijn hoofd. "Nooit.".......
|